Ik houd niet van bevelen. Zo te zien houd ik meer van een bekentenis. De vraag is of ik een goede titel had gekozen met bladder dit. Nu sta ik op de rand van honderd en voel ik me verplicht, nog even, aan de titel. Ik lees mezelf terug. Daar gaat het, zei ik bij de start. Nauwelijks een bevel, eerder vaststelling van iets wat niet vastgesteld wil worden. Het wil gaan. Of liever nog, het gaat, nog los van de vaststelling. Het gaat los van de vaststelling.
Het lijkt meer op pas op struikel niet nadat je bijna gestruikeld was. Eerder vaststelling dan bevel. Je wil meebewegen, dat is het. Er beweegt iets en je hebt er plezier aan mee te gaan in die beweging. Vieren heet dat ook wel, een touw dat strak staat laat evengoed beweging voelen. Je kunt het bijna niet zien. Zoals dat oppervlak waar iets gaat bladderen. Om er grip op te krijgen moet het gelijnd zijn, gegroefd. Wil je ontsnappen, dan is glad weer beter.
Er is dus nog een derde mogelijkheid, de rimpeling in het gladde, of de afvlakking van het gegroefde. Ik kan er geen vat op krijgen maar zie al teruglezend dat ik meebeweeg. Langzaam, al bladderend. Met de huidverharding op mijn hand ga ik zometeen naar de huisarts. Er is daar iets gaande, iets onschuldigs. De zon brengt het teweeg, de goede zon. We verzetten ons lichtjes, we wennen en bewegen mee. We overcompenseren lichtjes wiegend.